-
1 meetellen
1 [in een telling opnemen] count also/in ⇒ include1 [mede van belang zijn] count♦voorbeelden:1 laten meetellen • count as well, give great weight tohij telt daar niet mee • he doesn't count (for much)/doesn't matter theredat telt niet mee • that doesn't countniet meer meetellen • no longer count (for anything) -
2 meetellen
♦voorbeelden:… niet meegeteld • sans compter … -
3 niet meer meetellen
niet meer meetellenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > niet meer meetellen
-
4 compter
compter [kõtee]2 meetellen ⇒ in tel zijn, belangrijk zijn, gelden♦voorbeelden:à compter de • vanafcompter de tête • uit het hoofd rekenencompter parmi, au nombre de • behoren tot, gerekend worden totcomptez sur moi • reken op mijcompter sur les doigts • op de vingers natellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tellen ⇒ optellen, uittellen3 verwachten ⇒ willen, van plan zijn4 berekenen ⇒ uitbetalen, betalen♦voorbeelden:on peut compter ses lettres • men kan zijn brieven op de vingers van een hand tellensans compter que • afgezien daarvan dat3 compter que • verwachten dat, ermee rekenen datv1) rekenen2) meetellen, belangrijk zijn3) (op)tellen4) (mee)rekenen5) verwachten, van plan zijn6) berekenen, betalen -
5 be out of the picture
be out of the pictureniet meetellen, er niet bij horen; niet op de hoogte zijn -
6 picture
n. plaat; foto; film; schilderij; toonbeeld, beeld--------v. afbeelden, schilderen; zich voorstellenpicture1[ piktsjə]♦voorbeelden:(as) pretty as a picture • beeldschoonfit into the picture • bij het geheel passenput someone in the picture • iemand op de hoogte brengen(be) in the picture • op de hoogte (zijn)→ clinical clinical/1 bios————————picture2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 count out
count out〈 informeel〉1 niet meetellen ⇒ afschrijven, terzijde schuiven♦voorbeelden:3 count out ten guilders • tien gulden uit/neertellen -
8 compter pour rien
-
9 count
n. telling; beschuldigingsclausule; graaf--------v. rekenen; meetellencount1[ kaunt]♦voorbeelden:1 telling ⇒ tel, getal♦voorbeelden:1 keep count • de tel(ling) bijhouden, (mee)tellenlose count • de tel kwijt raken/zijn♦voorbeelden:1 I take no count of his opinion • ik trek me niets aan van/sla geen acht op zijn mening————————count21 tellen ⇒ meetellen, gelden♦voorbeelden:count for little/nothing • weinig/niets voorstellen→ count upon count upon/1 tellen ⇒ optellen, tellen tot♦voorbeelden:2 rekenen tot ⇒ beschouwen (als), achten♦voorbeelden:1 there were 80 victims, not counting (in) the crew • er waren 80 slachtoffers, de bemanning niet meegerekendyou can count me in • ik ben van de partijhe counts prominent politicians among his friends • hij telt vooraanstaande politici onder zijn vrienden¶ they'll count it against you … • ze zullen het je kwalijk nemen/aanrekenen …→ count out count out/ -
10 gelden
1 [meetellen] count4 [betreffen] concern♦voorbeelden:2 de boycot deed zich gelden • the boycott took/started to take effectzijn rechten doen gelden • assert one's rightsrecht kunnen doen gelden op • be able to claim, be entitled toeen vijf geldt voor/als onvoldoende • a five counts as a failgelden als norm • be the standarddit document geldt niet als betaling • this document is not acceptable as paymentdeze wet geldt hier niet • that law doesn't apply herehetzelfde geldt voor hem • that goes for him too4 mijn opmerking geldt jouw vriend • 〈 bestemd voor〉 my remark is meant for your friend; 〈 heeft betrekking op〉 my remark concerns your friendII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [betreffen] concern♦voorbeelden: -
11 tellen
1 [getallen in een volgorde opnoemen] count2 [laten gelden; meetellen] count♦voorbeelden:1 even tellen … • let me see …niet tot tien kunnen tellen • not be very brighttot tien tellen • count (up) to ten2 die punten/jaren tellen dubbel • those points/years count double4 mensenlevens tellen daar niet • there's no regard for human life there, human life is cheap therezwaar tellen bij iemand • carry great weight with someonehet enige dat telt bij hem • the only thing that matters to him¶ op zijn tellen passen • watch one's step, mind one's p's and q'sII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [het aantal bepalen] count2 [aantreffen] find4 [geven om] attach (great) importance to♦voorbeelden:bij iets tellen • add to somethingniet te tellen! • hundreds/thousands (of them)!het bestuur telt drie leden • the board consists of three members4 iets (te) licht/(te) zwaar tellen • take something (too) lightly/(too) seriously -
12 gelden
1 [meetellen] compter2 [gewaardeerd worden] compter (pour)4 [betreffen] concerner♦voorbeelden:gelden als • passer pourals norm gelden • faire autoritézijn gezag doen gelden • user de son autoritérechten doen gelden • faire (pré)valoir ses droitsdeze regeling geldt voor iedereen • cette réglementation s'applique à tout le mondemijn opmerking geldt jouw vriend • ma remarque s'adresse à ton amihet gold een zaak van gewicht • il s'agissait d'une affaire importante -
13 uitpraten
1 [ten einde praten] parler jusqu'au bout♦voorbeelden:1 iemand laten uitpraten • laisser finir qn.niet uitgepraat raken over een onderwerp • être intarissable sur un sujetuitgepraat zijn • 〈 niets meer weten te zeggen〉 n'avoir plus rien à dire; 〈 niet meer meetellen〉 n'être plus dans la courseII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tot een oplossing brengen] régler (par la discussion)♦voorbeelden:het is uitgepraat • c'est réglé -
14 reckon
v. rekenen (op), afgaan (op)[ rekkən]♦voorbeelden:3 if you do that you'll have to reckon with me • als je dat doet, krijg je het met mij aan de stokII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 meerekenen ⇒ meetellen, rekening houden met3 beschouwen ⇒ aanzien (voor), houden (voor)♦voorbeelden:1 have you reckoned it all up? • heb je het allemaal opgeteld?2 ten guests, not reckoning the children • tien gasten, de kinderen niet meegerekend -
15 course
course [koers]〈v.〉1 (het) lopen ⇒ (het) rennen, snelle loop2 wedstrijd ⇒ (wed)ren, race, (wed)loop3 tocht ⇒ rit, reis5 loop ⇒ baan, beweging♦voorbeelden:être à bout de course • uitgeput zijnprendre sa course • het op een lopen zettencourse (de ski) de fond • langlaufwedstrijdcourse de haies • hordeloopcourse d'obstacles • steeplechasecourse de taureaux • stierengevechtcourses de trot attelé • (hard)draverijencourse de vitesse • sprintcourse à pied • (het) hardlopencourse au profit • winstbejagcourse au pouvoir • strijd om de machtcourse aux armements • wapenwedloop¶ être dans la course • op de hoogte zijn, bij de tijd zijnêtre en fin de course • uitgerangeerd zijn, niet meer meetellenhors de course • buiten werking, buiten dienstf1) (het) lopen, rennen2) wedstrijd, wedren3) tocht, reis4) boodschap5) baan, beweging6) slag [machine] -
16 nombre
nombre [nõbr]〈m.〉2 aantal ⇒ menigte, hoeveelheid3 telwoord♦voorbeelden:nombres fractionnaires décimaux • tiendelige breukenun mauvais nombre • ongeluksgetalfaire nombre • alleen maar als zaalvulling dienen; talrijk lijken; meetellenmettre au nombre des meilleurs • tot de besten rekenenle (plus) grand nombre • het merendeelje te compte au nombre de mes amis • ik reken jou tot mijn vriendennombre (de) • veelen nombre • in groten getaleils sont supérieurs en nombre • zij zijn numeriek sterkersans nombre • talloosserez-vous du nombre (des invités)? • behoort u tot de genodigden?nombre ordinal • rangtelwoord————————nombre (de)m1) getal2) menigte, hoeveelheid3) telwoord -
17 être en fin de course
être en fin de courseuitgerangeerd zijn, niet meer meetellen————————être en fin de course -
18 afvallen
1 [naar beneden vallen] tomber (de)2 [niet meer meetellen] être éliminé3 [ontrouw worden] renier♦voorbeelden:het boek viel van zijn knieën af • le livre tomba de ses genouxvan de kerk afvallen • quitter l'Eglise -
19 uitgepraat zijn
-
20 uitschijten
1 [lozen via anus] chier2 [niet meer laten meetellen] n'avoir rien à foutre de3 [een hekel hebben aan] ne pas pouvoir blairer♦voorbeelden:
Страницы
- 1
- 2